Jan (VI) Van AUTGAERDEN was cijnspachter op de Blauwschuur (ook Duivelschuur genaamd) te Bierbeek. Dit pachthof, vroeger ‘hoeve Beaufays’ of’ Belfahus’ geheten, is in de streek bekend voor zijn zonderlinge bouwtrant en de oude legende, al zou het door de duivel zijn gebouwd (1).
Het pachthof, waarover E.H.C. Lindemans een toneelstuk schreef, zou meer dan 1.000 jaar oud zijn, maar werd meermaals door oorlogsgeweld verwoest en herbouwd. Er wordt verondersteld dat de hoeve zou opgericht geweest zijn door een kloostergemeenschap, doch waaruit de monniken werden verdreven. Zeker is dat Hendrik van Bierbeek ze, samen met de heerlijkheid van het dorp, als erfgoed verkreeg van de Graaf van Leuven, uit welk geslacht hij stamde.
Zijn kleinzoon, Baron Willem van Bierbeek, schonk ze in 1190/1195 met 75 bunders land aan de Abdij van Villers. De hoeve werd alsdan niet meer als klooster ingericht, maar wel bewoond door lekebroeders die, onder leiding van een beheerder, de gronden ontgonnen en bebouwden, met de hulp van vrij werkvolk, meestal arme zwervers, die zich gelukkig achtten er kost en onderkomen te vinden.
De Abdij van Villers had op de hoeve een belangrijk landbouwcentrum ingericht, dat de naam “Grange de Fleppe” (Schuur van Velp) droeg, met toevoeging van de pachthoven “Katspoel” met 34 bunders, “Velp” met 39 bunders, “Roosbeek” met 25 bunders en “Bossut” met 37 bunders. De overvloedige oogst van al deze pachthoven, waarbij de belangrijke opbrengst van de tienden in natura uit vele dorpen van de omgeving diende gevoegd, moest ondergebracht worden, bewerkt en verdeeld. Hiertoe was het nodig te beschikken over ruime bergplaatsen en het is toen dat de reusachtige schuur werd gebouwd, waarvan de ongewone afmetingen, de muren uit ruwe steen, het groot strooien dak, gesteund door gehele bomen, een zo log en woest uitzicht gaf, dat men ze de “Duivelschuur” (later Blauwschuur) noemde.
In de XIVe eeuw was de ontginning van de gronden beëindigd, zodat de lekenbroeders en het werkvolk overbodig werden. Alsdan besloot de Prelaat van de Abdij, de meeste hoeven te verhuren en hierbij behoorde ook de Blauwschuur.
Een lange tijd van verval brak aan. Oorlogen en beroerten, plunderingen en moorden brachten onheil en armoede in de streek te weeg. De meeste hoeven werden verwoest en verlaten en de velden lagen braak. Zo duurde het tot in de XVIIe eeuw, toen de Blauwschuur in pacht werd gegeven aan Jan VAN AUTGAERDEN, tegen 130 gulden in geld, 14 mudden tarwe, 15 mudden en 3 halsteren koren, 12 mudden gerst en 18 mudden haver, alles te leveren aan de zolders van de Abdij van Leuven, in overeenkomst met de Prelaat van Villers.
Jan Van Autgaerden was afkomstig uit Korbeek-Lo waar zijn vader pachter en schepen was. Na het overlijden van zijn echtgenote, Anna Aerts, hertrouwde hij met Elisabeth Smets. Na verscheidene jaren schepen te zijn geweest in Bierbeek overleed hij er in 1993.
Na de dood van Jan bleef zijn weduwe Elisabeth SMETS op de Blauwschuur wonen. Zij hertrouwde nog twee maal en stierf in 1722. Haar tweede echtgenoot, Peter van den Borne, werd In de tellingen van 1701 en 1702 als pachter opgeven. De hoeve omvatte toen 82.5 bunders (107,6 ha) en werkten er 5 knechten, een koehouder, jonger dan 14 jaar, en een dienstmeid. Barbara, de oudste van de drie dochters, huwde rond 1702 met Hendrik BRIFFAERTS, die de pacht van de hoeve overnam en er tot 1749 bleef gevestigd.
De verdere geschiedenis van de Blauwschuur is in het kader van de genealogie van de familie Vanautgaerden van minder belang, maar toch willen wij nog de latere huurpachters vermelden. Het waren:
- Guillaume HENDRICKX uit Bierbeek, pachtovername in 1747;
- Peter HENDRICKX, zoon van vorige, zijn bail eindigde in 1803;
- de broers en zuster Carolus, Joannes en Isabella MANIOT, tot rond 1830 (?);
- Nicolas BRASSEUR uit Thourinnes en nakomelingen, bleven er tot 1920;
- Jules LEONARD, tot rond 1930;
- Paul JADOULE, tot rond 1939;
- Armand VANDENBEMPT en Dominicus STIERS (zie lager).
In 1800 hadden de Fransen de Blauwschuur, die eigendom was van een kloosterorde van Villers-la-Ville, verbeurd verklaard en aan de meest biedende openbaar verkocht. De achtereenvolgende eigenaars waren:
- Jean Baptiste WEEMAEL, kocht de hoeve met zijn 73 bunders voor 26.000 fr.;
- Charles BONTIER de CATUES, opzichter bij de franse legers, kocht de hoeve in 1809;
- Baron Ignace BONTIER de CATUES uit Brussel, zoon van vorige, bekwam de eigendommen van zijn vader bij erflating;
- Cornelille MOSSELMAN uit Court-Saint-Etienne, rentenier, kocht in 1823 de hoeve en de gronden voor 49.612 gulden;
- Théodore Jean MOSSELMAN de CHENNOY, kreeg alles uit het nalatenschap van zijn vader;
- Charles en zijn zuster Marie-Thérèse de HEMPTINNE uit Jauche, kochten het eigendom in 1897. In 1905 na de dood van Marie- Thérèse was Charles alleen-eigenaar.
- Commissie Openbare Onderstand van Namen, bekwam de Blauwschuur en gronden bij testament van Charles de HEMPTINNE in 1922.
- de familie BOSSAERT uit Herseaux, kocht het geheel in 1934 voor 1.320.000 fr. Zij verkochten in 1937 de gebouwen van de Blauwschuur in twee delen aan:
- Armand VANDENBEMPT, landbouwer kocht de oostkant van de hoeve;
- Dominicus STIERS, landbouwer, schoonbroeder van vorige, kocht de westkant.
De grote schuur werd tijdens de tweede wereldoorlog gedeeltelijk afgebroken, waardoor een der merkwaardigste gebouwen verdween.
de familie NIJS, kocht rond 1970 het oostelijk deel van het pachthof. Zij liet restauratiewerken uitvoeren maar stelde een einde aan de landbouwfunctie van het gebouw.
(1) De “Hagelander” van 1894 door J.A. VAN DEN BROECK, onderwijzer te Ovenjoel en “Onder Ons” van 30 september 1962 door E.H. Lodewijk DRIJVERS.
Bron: Hubert Van Nerum, Het geslacht Van Autgaerden tussen Gete & Dijle (1990)